Een gedicht over het herdersleven had van oorsprong geen specifieke naam. In de klassieke oudheid werden dergelijke gedichten vaak aangeduid met "bucolische poëzie" of "pastorale poëzie". Deze termen komen van het Griekse "boukolos" (herder) en het Latijnse "pastor" (herder).
In de 16e eeuw, toen het herdersdicht in Nederland populair werd, werden verschillende termen gebruikt om deze gedichten te beschrijven:
- "Herdersdicht": Dit was de meest algemene term.
- "Landelijk gedicht": Deze term benadrukte de landelijke setting van de gedichten.
- "Idylle": Deze term verwees naar een kort gedicht over een vredig en landelijk tafereel.
- "Ecloga": Deze term was afgeleid van het Griekse "ekloge" en betekende "uitverkoren lied". Het werd gebruikt voor gedichten in de vorm van een dialoog tussen herders.
Enkele bekende voorbeelden van Nederlandse herdersdichten uit de 16e eeuw zijn:
- "De Herderszang" van Constantijn Huygens
- "Het Lantschap" van Gijsbrecht van Aemstel
- "De Maeghden-Spraeck" van Anna Bijns
De namen van deze gedichten geven vaak al een indicatie van de inhoud. "De Herderszang" gaat bijvoorbeeld over het zingen van herders, terwijl "Het Lantschap" een beschrijving geeft van het platteland.
Naast de hierboven genoemde termen werden er in de 16e eeuw ook nog andere termen gebruikt, zoals "herderslied", "herdersklacht" en "herderszangspel". De keuze van de term was vaak afhankelijk van de specifieke kenmerken van het gedicht.
In de loop van de 17e eeuw werd de term "herdersdicht" steeds meer de standaardterm voor gedichten over het herdersleven.
Ik hoop dat dit antwoord je vraag beantwoordt.