In het Nederlands is een persoonsvorm het werkwoord in een zin dat aangeeft:
- In welke tijd iets gebeurt (verleden, heden, toekomst)
- Wie er iets doet (enkelvoud of meervoud)
De persoonsvorm is dus eigenlijk een vervoegde vorm van het werkwoord, aangepast aan het onderwerp van de zin.
Hier zijn wat handige tips om de persoonsvorm te herkennen:
- Vraag de zin: Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm meestal vooraan te staan. Bijvoorbeeld: "Jij eet graag pizza." wordt "Eet jij graag pizza?"
- Verander de tijd: Verander de zin naar een andere tijd. Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: "De kinderen spelen buiten." wordt "De kinderen speelden buiten." (verleden tijd)
Als je moeite hebt met het vinden van de persoonsvorm, kun je altijd proberen de woorden "om te" voor het werkwoord te zetten. Als dat zinvol is, is het werkwoord waarschijnlijk de persoonsvorm.